Dr. David Baneke
Een universiteit is niet één organisatie. Het is een hele wereld van instituten, departementen, diensten, vakgroepen, commissies, netwerken en verenigingen. Dat maakt universiteitsgeschiedenis heel divers en interessant, maar ook lastig, want waar zijn de bronnen? Er is een centraal universiteitsarchief, maar daarin zit maar een deel van het verhaal. Overal in en rond de universiteit zwerven mappen, dozen en documentfolders, zowel fysiek als digitaal. Veel ligt nog in een kast op iemands kantoor of in een kelder, onvindbaar voor wie er niet toevallig over hoort.
Niet lang geleden kreeg ik van een emeriterende hoogleraar een stapel mappen; deze zomer besloot ik er een paar dagen aan te besteden. Het bleek te gaan om het archief van het Instituut voor Geschiedenis en Grondslagen van de Natuurwetenschappen, een grote naam voor een handvol wetenschapshistorici en -filosofen. De mappen bevatten eindeloos veel vergadernotulen over onderwijsplanning, vacatures, en bezuinigingen. Saai? Misschien, maar ze geven wel een beeld van hoe de universiteit werkt: een mierenhoop van mensen en afdelingen die allemaal hun eigen ideeën en plannen hebben.
Bij de stukken zat ook een doos met oudere documenten, die er duidelijk niet bij hoorden. Ze bleken afkomstig van het Laboratorium voor Vergelijkende Physiologie, ooit aan de Alexander Numankade. Hoe waren die in deze stapel terecht gekomen? Ik weet het natuurlijk niet, maar ik stel me voor dat een historicus van de biologie ze ooit heeft gevonden, of misschien gekregen van iemand die ze nog op zijn kamer had en niet wist wat er mee te doen. Zo gaat dat vaak: de meeste mensen zijn archiefstukken liever kwijt dan rijk.
Er was een getypt manuscript met correcties voor een boek van hoogleraar H.J. Jordan bij. Mooi om te zien hoe ‘knippen en plakken’ in een document ooit letterlijk gebeurde: de map zat vol stukjes papier met tekstfragmenten die kennelijk moesten worden verplaatst. Maar er was ook een stapel bonnetjes en facturen, onder meer voor wetenschappelijke instrumenten en bijvoorbeeld voer voor proefdieren. Ze kwamen uit de periode 1933-1943. Daarmee kregen die alledaagse bonnetjes, die in de meeste gevallen al lang zouden zijn weggegooid, ineens een heel andere betekenis.
Ik was Jordan al eens eerder tegengekomen, tijdens mijn promotieonderzoek. Hij was een vooraanstaand onderzoeker, onder meer van de fysiologie van gastropoden (slakken). Ik was vooral geïntrigeerd door de manier waarop hij zijn ideeën over biologie verbond met een pleidooi voor verlichte politiek en vrede. Onderwijs had een centrale rol in zijn wereldbeeld. Hij was een groot voorstander van Montessorionderwijs. Het Jordan Lyceum in Zeist, opgericht door zijn zoon, is naar hem vernoemd. Zelf was hij ook een geliefde docent.
Vanwege zijn deels Joodse afkomst werd hij in 1941 ontslagen. Niet lang daarna dook hij onder, samen met zijn Joodse echtgenote Nanette Witsen. Niet lang daarna overleed hij aan een hersenbloeding; zijn vrouw overleefde de oorlog. Op 18 oktober 2024 is er een ‘stolperstein’ voor het echtpaar Jordan onthuld bij hun huis aan de Frans Halsstraat.
Wat betekent dit nu voor de archiefstukken van Jordans laboratorium? Ze zijn op zichzelf misschien niet bijzonder interessant, maar ze zijn verbonden met een beladen geschiedenis. Ik heb ze voorlopig netjes verpakt in zuurvrije mappen en dozen. Ze gaan naar de kelder van het Freudenthalgebouw, bij de rest van het archief van het instituut waar ik werk. Ik zal de ‘record managers’ van de universiteit erover vertellen (archivarissen hebben we niet meer), en elke historicus die ik tegenkom. En dan maar hopen dat toekomstige onderzoekers ze weer kunnen vinden.
